Thermisch comfort heeft twee componenten:
- Beheersing van de zonnewarmte in de zomer.
- Vermindering van warmteverlies in de winter.
De beheersing van de zonnewarmte in de zomer wordt gekenmerkt door de totale ontoetredingsfactor van het raam gtot (beglazing + zonwerend element).
Er wordt rekening gehouden met de transmissiefactor, de reflectiefactor en de absorptiefactor. Aan deze factoren wordt een index toegekend die aangeeft of het gaat om visuele eigenschappen (licht) (indexfactor = v(isueel)) of zonne-eigenschappen (energie) (indexfactor = e(nergie)).
Voor de berekening van de totale zontoetredingsfactor kan de in EN 13363 - 1 gedefinieerde berekeningsmethode worden gebruikt. De zontoetredingsfactor, ook wel g-factor genoemd, geeft aan welk deel van de energieflux door de beglazing wordt doorgelaten. De waarde is een coëfficiënt tussen 0 en 1. De totale zontoetredingsfactor meet dus de bijdrage van het totaal systeem (ruit + gordijn of blind) tot de verwarming van de ruimte.
Hoe lager de totale zontoetredingsfactor, hoe lager de zonnewarmte.
Bij een opstelling van een venster met enkel glas en het plaatsen van de gordijn, type Montecarlo, is de gtot = 0.37.
De temperatuur in een ruimte wordt beïnvloed door tal van factoren, zoals oppervlakte, buitentemperatuur, het aantal mensen aanwezig in een ruimte , de isolatiefactor van de muren en vloer, de aan- of afwezigheid van toestellen die warmte afgeven.
Als ruwe schatting – rekening houdend met bovenvermelde opmerkingen - kan men stellen dat indien de temperatuur zou stijgen van 20°C tot 30°C in een ruimte met enkel glas of vitrage (g = 0.59), het plaatsen van een gordijn, type Montecarlo – bijvoorbeeld- , als gevolg zou kunnen hebben dat de temperatuurstijging beperkt wordt tot 20°C + (0.38/0.59)*10 = 26.4°C . Door de gtot te reduceren van 0.59 naar 0.37 , wordt de warmtetoename beperkt tot +/- 35%.